25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wèrlichte (L165p Heijen)
|
bliksemen, weerlichten
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wĕrlicht (L165p Heijen)
|
bliksem [SGV (1914)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (L165p Heijen),
wêêr (L165p Heijen, ...
L165p Heijen,
L165p Heijen,
L165p Heijen)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || weer [donker ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
werwolf (L165p Heijen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
wees (L165p Heijen)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L165p Heijen)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
weiland:
węi̯lānt (L165p Heijen)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
31299 |
welblad |
welblad:
wɛlblat (L165p Heijen)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
31298 |
welpoeder |
scherp zand:
sxɛ̄rp ˲zãnt (L165p Heijen)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hȳk (L165p Heijen),
de volgende opgaven zijn enkelvoud
huk (L165p Heijen),
tompen:
tø̄mp (L165p Heijen),
de volgende opgaven zijn enkelvoud
tõmp (L165p Heijen)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|