21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zaniken (L165p Heijen),
zeuren:
seuren (L165p Heijen),
sø͂ͅren (L165p Heijen)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zift:
zeft (L165p Heijen),
zift (L165p Heijen)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
grof(fe) zift:
grǫf zeft (L165p Heijen)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zift:
zeft (L165p Heijen)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
zeem:
zeem (L165p Heijen)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze duut den afwas nog āltied mit gruun zeep (L165p Heijen)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
sop:
sop (L165p Heijen),
zeepsop:
zeejpsop (L165p Heijen)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bø̄ŋk (L165p Heijen),
japen:
japǝ (L165p Heijen),
knotsen:
knǫtsǝ (L165p Heijen)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
knikkers:
knikkers (L165p Heijen),
kriel:
kril (L165p Heijen),
rozenkranskrallen:
rōzǝkrānskralǝ (L165p Heijen)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
hitst:
hetst (L165p Heijen)
|
hitte [SGV (1914)]
III-4-4
|