19784 |
hond |
gotenzeiker:
göötezè.jker (L165p Heijen, ...
L165p Heijen),
hond:
hōnd (L165p Heijen),
hó.nd (L165p Heijen, ...
L165p Heijen),
hônd (L165p Heijen),
stoeltje:
stoeltje (L165p Heijen)
|
hond [SGV (1914)] || Stuk hout (in de standerdmolen) waaraan het vanghoofd door middel van een ijzeren haak bevestigd is. Zie ook afb. 51.3. [N O, 12k; A 42A, 83]
II-3, III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
hōntskar (L165p Heijen)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
21043 |
honing |
honing:
huneŋ (L165p Heijen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
34638 |
hoofdbord |
kroon:
krōn (L165p Heijen)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
pars˃vlēͅi̯s (L165p Heijen),
zult:
zult (L165p Heijen),
zø̄lt (L165p Heijen),
zuurvlees:
zōērvlēīs (L165p Heijen),
zūrvlēͅi̯s (L165p Heijen)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || hoofdkaas, zult || zult, hoofdkaas
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
kopkøsə (L165p Heijen),
koͅpkøsə (L165p Heijen)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
luus (L165p Heijen),
pietje:
pietje (L165p Heijen)
|
hoofdluis
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
kŏppien (L165p Heijen)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopsel:
kø̜psǝl (L165p Heijen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|