e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pan of ketel met het hete gietwater gieter: gieter (Helchteren), ketel: kējǝtǝl (Helchteren) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand, bed bed: bęt (Helchteren  [(tien tot twaalf voren - op natte grond)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Helchteren), pand: pa.nt (Helchteren  [(vijf tot tien m)]  ), pān (Helchteren) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
pannenkoek koek: (m.).  kok (Helchteren) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag koekbeslag: (o.).  kokbəslāx (Helchteren) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pap pap: (v.).  pap (Helchteren) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
paraplu paraplu: ich hem mijne paraplu inne staetie laoten staon (Helchteren) Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)] III-1-3
parel parel: peͅrəl (Helchteren) parel [ZND A1 (1940sq)] III-1-3
paren van de duiven paren: pō̝ͅ.rə (Helchteren) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
pasen pasen: peuse vult laat (Helchteren) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchtere mutten: nøxtǝrǝ mø̜tǝ (Helchteren) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11