e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

Gevonden: 2273
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefsmid smid: smē.t (Helchteren) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hufsta.I (Helchteren) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoepel reep: riep (Helchteren) Reep. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelen repen: riepen (Helchteren) Reepen. [Willems (1885)] III-3-2
hoesten hoesten: hoesten (Helchteren) hoesten [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: ɛr(ǝ)vǝl (Helchteren) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hok opbinden bijeenbinden: bīnbenǝ (Helchteren) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
hond hond: ho.nt (Helchteren), hond (Helchteren), hōnd (Helchteren), hoͅnt (Helchteren) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
hondenhok hondskooi: hoͅnskōi̯ (Helchteren) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondsdolheid razende hond: razende hond (Helchteren), razernij: razernij (Helchteren) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11