19636 |
kolengruis |
gruis:
gruis (L413p Helchteren)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schop:
sxoͅp (L413p Helchteren)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolonel (L413p Helchteren)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L413p Helchteren),
komə (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L413p Helchteren)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
knain (L413p Helchteren),
knēͅ.n (L413p Helchteren),
pl.
kneͅins (L413p Helchteren)
|
konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kø.niŋ (L413p Helchteren),
kønəŋ (L413p Helchteren)
|
een koning [ZND A2 (1940sq)] || koning [RND]
III-3-1
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (L413p Helchteren)
|
Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moeder:
mojǝr (L413p Helchteren)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
24192 |
koolmees, mees |
bijmusje:
bijmuschke (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
mees [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-4-1
|