19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantêir (L413p Helchteren)
|
lantaarn [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
lap:
lap (L413p Helchteren)
|
lap [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laster (L413p Helchteren)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
laoten (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
lauten (L413p Helchteren)
|
laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)], [ZND m]
III-1-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
lauw is geschreven als lui maar zonder puntje op de i
lui water (L413p Helchteren)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
uit (pint):
m`n pint is oit (L413p Helchteren)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (L413p Helchteren)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
list (L413p Helchteren)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
en lieuw (L413p Helchteren),
lief (L413p Helchteren),
ne luuu(w) (L413p Helchteren)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (L413p Helchteren)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|