33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē ̞ǝr(t)s[stal] (L413p Helchteren)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pē̜rs˲gǝtø̜̄.x (L413p Helchteren)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
voerman:
vurman (L413p Helchteren)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
paxt (L413p Helchteren)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33333 |
pachtboer |
pachter:
paxtǝr (L413p Helchteren)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
pachterse:
pāxtǝs (L413p Helchteren)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pad (L413p Helchteren)
|
pad [Willems (1885)]
III-4-2
|
33037 |
pad aanmaaien |
aangemaaid (stuk, strook, enz.):
aangemaaid (stuk, strook, enz.) (L413p Helchteren)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəstu.əl (L413p Helchteren),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (L413p Helchteren)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24293 |
paling, aal |
paling:
paoling (L413p Helchteren)
|
paling [Willems (1885)]
III-4-2
|