24489 |
palmboompje |
palm:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palm (L413p Helchteren)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
gieter:
gieter (L413p Helchteren),
ketel:
kējǝtǝl (L413p Helchteren)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (L413p Helchteren
[(tien tot twaalf voren - op natte grond)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (L413p Helchteren),
pand:
pa.nt (L413p Helchteren
[(vijf tot tien m)]
),
pān (L413p Helchteren)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
(m.).
kok (L413p Helchteren)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
koekbeslag:
(o.).
kokbəslāx (L413p Helchteren)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20558 |
pap |
pap:
(v.).
pap (L413p Helchteren)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ich hem mijne paraplu inne staetie laoten staon (L413p Helchteren)
|
Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
parel:
peͅrəl (L413p Helchteren)
|
parel [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pō̝ͅ.rə (L413p Helchteren)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23231 |
pasen |
pasen:
peuse vult laat (L413p Helchteren)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|