18154 |
dokter |
dokter:
doktoer (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
doͅktūr (L413p Helchteren)
|
dokter [ZND A2 (1940sq)] || Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
donnerkop (L413p Helchteren)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
duisteren (L413p Helchteren)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doed (L413p Helchteren),
dut (L413p Helchteren),
dŭŭt (L413p Helchteren)
|
dood (bn) [ZND A2 (1940sq)] || dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L413p Helchteren)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L413p Helchteren)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)]
III-3-3
|
25374 |
doodsteken |
steken:
stējękǝ (L413p Helchteren)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doefstom (L413p Helchteren)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doͅjən (L413p Helchteren)
|
dooien [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
doren:
dōrǝ (L413p Helchteren)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|