18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
23281 |
klooster |
klooster:
kluəstər (L413p Helchteren)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
18120 |
kloven |
doorkappen:
dowǝrkapǝ (L413p Helchteren),
schalmen:
sxalǝmǝ (L413p Helchteren)
|
Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1
|
22659 |
klucht |
klucht:
kløxt (L413p Helchteren)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
eitje:
eikes (L413p Helchteren)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (L413p Helchteren)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21347 |
knecht |
knecht:
een knecht (L413p Helchteren)
|
een knecht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (L413p Helchteren)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
21058 |
kneuzen |
knotsen:
knotsen (L413p Helchteren)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
knevels:
knēvǝls (L413p Helchteren)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|