33740 |
prikkeldraad |
pinnetjesdraad:
penǝkǝzdrōt (K316p Heppen)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (K316p Heppen, ...
K316p Heppen)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22310 |
proppenschieter |
klots:
klots (K316p Heppen)
|
Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
20911 |
pruim |
pruim:
pruim (K316p Heppen)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
figgelen:
fèggelen (K316p Heppen),
frutselen:
frutselen (K316p Heppen)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gefiggel:
wat een gefèggel (K316p Heppen),
geknoei:
wat een geknoei (K316p Heppen)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20651 |
pudding |
crme:
Syst. Frings
krēͅm (K316p Heppen)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (K316p Heppen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33635 |
putemmer |
putaker:
pøtōͅkər (K316p Heppen),
putemmer:
pøtimər (K316p Heppen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putgaar:
pøtgeͅr (K316p Heppen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|