18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
ne kol (K316p Heppen),
wit bandje:
e wit bentĕ (K316p Heppen)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stār (K316p Heppen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (K316p Heppen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
kaas:
Syst. Frings
kēəs (K316p Heppen),
kaasjefluit:
Syst. Frings Kinderwoord
keͅskəflyt (K316p Heppen)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklaver:
stin[klaver] (K316p Heppen),
witte klaver:
wetǝ [klaver] (K316p Heppen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə kjol (K316p Heppen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (K316p Heppen),
welke vogel wordt ook met "koewachtertje"aangeduid?
akkermenneke (K316p Heppen),
kwikstaart:
kwikstet (K316p Heppen, ...
K316p Heppen)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, witte [G 04 (1974)], [G 04 (1974)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterplant:
-
wo:tərplant (K316p Heppen)
|
witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
rijtoom:
rē̜i̯tuǝm (K316p Heppen),
watertoom:
wǭtǝrtuǝm (K316p Heppen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
won (K316p Heppen),
wonde (K316p Heppen)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|