22741 |
aas in het kaartspel |
haas:
haôzen (K316p Heppen),
hetten haôs (K316p Heppen)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
ge zijt abuus (K316p Heppen),
ook materiaal znd 19a,6 met accent ^ op de y
ge zy(3)t abuus (K316p Heppen)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdocht:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ich ha ginnen achterdoecht (K316p Heppen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
kuisscharren:
kǝsxārǝ (K316p Heppen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhǭm (K316p Heppen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrknē̜i̯ (K316p Heppen)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
hup-terug:
hø̜p tryx (K316p Heppen)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achterĕŭtgaan (K316p Heppen)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
schoft:
sxǫft (K316p Heppen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17685 |
ademen |
asemen:
ich kon niet əssəmən (K316p Heppen)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|