e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aas in het kaartspel haas: haôzen (Heppen), hetten haôs (Heppen) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abuis abuis: ge zijt abuus (Heppen), ook materiaal znd 19a,6 met accent ^ op de y  ge zy(3)t abuus (Heppen) abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterdocht achterdocht: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  ich ha ginnen achterdoecht (Heppen) achterdocht [ZND 01 (1922)] III-1-4
achtergebleven hooi harken kuisscharren: kǝsxārǝ (Heppen) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrhǭm (Heppen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie achterknie: axtǝrknē̜i̯ (Heppen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achteruit hup-terug: hø̜p tryx (Heppen) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: achterĕŭtgaan (Heppen) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achterwand schoft: sxǫft (Heppen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
ademen asemen: ich kon niet əssəmən (Heppen) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1