33528 |
framboos |
framboos:
framboos (K316p Heppen)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
pluis:
Vgl. WLD II.7, trossen: pluizen K 314, K 316, K 318; pluisjes K 358
pləsən (K316p Heppen)
|
franje
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Weme nin Frankrijk gezéten (K316p Heppen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
zijn zaken ga slaan (K316p Heppen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33849 |
galopperen |
te viervoet (lopen):
tǝ vīrvūt (K316p Heppen)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (K316p Heppen)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gáns (K316p Heppen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
18135 |
gapende wonde |
grote wonde:
groote wonde (K316p Heppen)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
28847 |
garen |
garen:
gǭrǝ (K316p Heppen),
gǭrǝn (K316p Heppen)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
20980 |
garnaal |
garnaat:
g^yrnot (K316p Heppen)
|
garnaal [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|