19673 |
huishouden |
huishouden:
hø͂ͅshāvə (K316p Heppen)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24533 |
huislook |
dakloof:
daklu6f (K316p Heppen)
|
donderblad, huislook [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
33609 |
huisweide |
dries:
dris (K316p Heppen)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bibberen (K316p Heppen, ...
K316p Heppen),
rijderen:
rijeren (K316p Heppen, ...
K316p Heppen)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
gehuurd huis (K316p Heppen)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
affronteren:
affroendeeren (K316p Heppen),
uitlachen:
uitlachen (K316p Heppen),
uitschavelen:
uitschavieëlen (K316p Heppen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (K316p Heppen),
gáfǝl (K316p Heppen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
vlim:
vløm (K316p Heppen, ...
K316p Heppen)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
varkenspatatten:
Syst. Frings Worst allen als varkensvoer gereed gemaakt.
veͅrəkəspəteͅtə (K316p Heppen)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
on op zn Frans uitgesproken
bonjen (K316p Heppen)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|