e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keelketting, keelriem nekriem: nękrim (Heppen) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn keelpijn: ke.lpɛ.in (Heppen) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker hoofdbed: høt˱bęt (Heppen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffe (Heppen, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegels (mv.) kegels: mɛtə ke.gəi͂s wir nimi.ə gəspilt (Heppen) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: ke̞ͅldər (Heppen) kelder [RND] III-2-1
kerel kerel: kɛ.rḷ (Heppen), vent: vent (Heppen) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren keren: kiǝrǝn (Heppen) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkklok klok: klēəpəl van en klok (Heppen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kermis kermis: kErremees (Heppen), kɛrəməs (Heppen) kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2