21346 |
lui (lieden) |
lui:
rijke lui (K316p Heppen),
mensen:
mi͂nsən (K316p Heppen),
reike menze (K316p Heppen),
rɛjkə mənse (K316p Heppen)
|
mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
beuke (K316p Heppen),
krijten:
ook materiaal znd 28, 53
kresse (K316p Heppen)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok luije (K316p Heppen)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
’t luidt veŭ de mis (K316p Heppen)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luijerik (K316p Heppen)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed lĕŭsteren (K316p Heppen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
l ̇ø̄n (K316p Heppen)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
20486 |
lusten |
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
mag (K316p Heppen)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
33057 |
maaidorser |
binder:
be.nǝr (K316p Heppen),
pikdorser:
pek˱dø̜sǝr (K316p Heppen)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.] || Machine die zowel maait en bindt alsook dorst. Zie verder paragraaf 6.2 waar de dorsmachines behandeld worden. [add. uit N J, 4a en JG 1b]
I-4
|
31868 |
maaien |
maaien:
māi̯ǝ(n) (K316p Heppen)
|
Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.]
I-3
|