32914 |
tanden van de hooihark |
reketanden:
rē̜kǝtɛnj (L384p Herkenbosch)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tɛnj (L384p Herkenbosch)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
28532 |
te veel zwermen |
zijn eigen kapotzwermen:
zijn eigen kapotzwermen (L384p Herkenbosch)
|
Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d]
II-6
|
26248 |
tempel |
tempel:
tɛmpǝl (L384p Herkenbosch)
|
Breedhouder, spanstok. Tweedelige lat die naar willekeur langer of korter gemaakt kan worden. Aan de uiteinden zitten fijne tandjes die in de zelfkant van het weefsel grijpen (Van de Ven, pag. 43). Het weefsel wordt hiermee op breedte gehouden. [N 39, 117a; monogr.]
II-7
|
34320 |
tepel, tet |
mem:
mɛm (L384p Herkenbosch)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
28515 |
terugvliegen |
teruggaan:
teruggaan (L384p Herkenbosch)
|
Terugvliegen of terugslaan naar de korf, gezegd van de zwermende bijen. Dit doen de bijen, als blijkt dat de moer niet meegevlogen is. [N 63, 31c]
II-6
|
24255 |
tochtig |
rits:
rēts (L384p Herkenbosch)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
28565 |
tot roven aanzetten |
op roof uitsturen:
op rǫwf ūtštȳrǝ (L384p Herkenbosch)
|
Het door de imker uitgelokte roven. Soms weten imkers hun bijen bewust tot roven te brengen om daardoor zwermen van anderen te bemachtigen. In feite is dit diefstal. De informant uit L 333 zegt dat wel wordt beweerd dat dit aanzetten tot roof gedaan wordt, maar hij vindt het zelf nonsens. Een middel tot prikkelen zou volgens informanten alcohol, oude honing, suikerwater of kunstvoer kunnen zijn. [N 63, 67d; N 63, 67e]
II-6
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeiktrechter:
[zeik]trɛxtǝr (L384p Herkenbosch)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē̜ (L384p Herkenbosch)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|