25455 |
hakbak |
wan:
wanǝ (L330p Herten)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
31921 |
hakken met een beitel |
kappen:
kapǝ (L330p Herten),
uithakken:
ūthakǝ (L330p Herten)
|
Met behulp van (houten) hamer en hakbeitel gaten of andere uitsparingen in het hout maken. [N 53, 46a-d; monogr.]
II-12
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
hakken:
hakǝ (L330p Herten)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (L330p Herten)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hǭlǝ (L330p Herten)
|
Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6
|
26498 |
half kuipdeksel |
maanstuk:
mǭnštø̜k (L330p Herten)
|
Elk van de twee dekselhelften van de steenkuip. [N O, 18f]
II-3
|
34027 |
halfbloed |
halfbloed:
halfblōt (L330p Herten)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
32034 |
halfhoutse hoekverbinding |
haakse halve liplas:
hǭksǝ halǝvǝ løplas (L330p Herten)
|
Verbinding, waarbij twee stukken hout onder een hoek met behulp van een lip met elkaar verbonden worden. Zie ook afb. 130. Beide delen worden door middel van lijm, houtschroeven, spijkers of houten nagels vastgezet. [N 54, 51a]
II-12
|
26188 |
halflijn |
middenlijn:
medǝlīn (L330p Herten)
|
De middelste van de slaglijnen. [N O, 5h; A 42A, 71; A 42A, 71 add.]
II-3
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde vijl:
halǝfronj v ̇īl (L330p Herten)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|