26462 |
klisspaan |
strijkstek:
štrīkštɛk (L330p Herten)
|
Een plat stuk ijzer in het kropgat van de bovenste molensteen om klissen stuk te slaan. [N O, 18f]
II-3
|
34493 |
kloeken |
broeken:
brukǝ (L330p Herten)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L330p Herten)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
32448 |
klompriem |
klompenriem:
klompǝrēm (L330p Herten)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennageltje:
klompǝnē̜gǝlkǝ (L330p Herten)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
31204 |
klopboor, muurboor |
klopboor:
klǫp˱bǭr (L330p Herten)
|
Stalen boorijzer dat dient voor het boren van gaten in steen. De klopboor wordt tijdens het slaan met de hamer steeds een weinig gedraaid. Voor zachtere steen is deze boor hol; op deze wijze kan het boormeel worden opgenomen. De woordtypen houwpijp (Q 108), slagpijp (L 299) en pijp (Q 111) verwijzen waarschijnlijk naar dit type boor. Voor harde steensoorten wordt een massieve stang gebruikt die voorzien is van een speciaal bewerkt uiteinde. Volgens Zwiers II (pag. 404) wordt de gewone ɛklopboorɛ ook gebruikt voor het boren van gaten in baksteenmuren; hij wordt dan gewoonlijk ɛmuurboorɛ genoemd.' [N 33, 137; N 33, 164]
II-11
|
30642 |
klopkwast |
klopkwast:
klǫpkwas (L330p Herten)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.]
II-9
|
32015 |
klopsergeant |
ijzeren lijmtang:
īzǝrǝ l ̇īmtaŋ (L330p Herten),
klopsergeant:
klǫpšɛržant (L330p Herten)
|
Metalen lijmknecht waarbij de beweegbare bek met behulp van een hamer vastgedreven wordt. Dit type lijmknecht is dus niet voorzien van een draadspil. [N 53, 217c; monogr.]
II-12
|
18120 |
kloven |
halveren:
halveren (L330p Herten),
openkappen:
(de ruggegraat wordt) ǭpǝgǝkaptj (L330p Herten)
|
Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1
|
33675 |
kluit aarde |
bonk:
boŋk (L330p Herten),
klomp:
klomp (L330p Herten),
klonter:
klonjtjǝr (L330p Herten),
klot:
klot (L330p Herten),
klots:
klutš (L330p Herten),
kluit:
klȳt (L330p Herten),
klūt (L330p Herten)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|