e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scharrelen dabben: dabǝ (Herten), scharren: šorǝ (Herten) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaven schaven: šāvǝ (Herten) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaven met de fijne blokschaaf poetsen: putsǝ (Herten), scheren: šē̜rǝ (Herten) Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96] II-12
schaven met de ruwe blokschaaf rouwschaven: `ruwšāvǝ (Herten) Hout ruwweg voorschaven door middel van een ruwe blokschaaf zonder keerbeitel. Om het hout glad af te werken wordt het daarna nog met de fijne blokschaaf bewerkt. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 91] II-12
schaven met de tandschaaf rouw maken: ruw mākǝ (Herten), rouwen: rūwǝ (Herten) Te lijmen houtoppervlakken met behulp van een tandschaaf van fijne ribbeltjes voorzien. Op deze wijze ontstaat een betere lijmhechting. [N 53, 97] II-12
schaven met de vandiktebank verdikt schaven: vǝrdik šāvǝ (Herten) Een stuk hout bewerken met de vandiktebank. Het onder A geplaatste begrip is een benaming voor de bewerking in het algemeen, ongeacht de positie van het te bewerken hout in de machine. Onder B zijn de termen opgenomen die het gelijkschaven van de grootste vlakken van het werkstuk betreffen; het krijgt zo dus zijn gewenste dikte. Onder C zijn de benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schaven van de smalle kanten van het werkstuk, dat op deze wijze zijn juiste breedte krijgt. [N 53, 108a-b] II-12
schaven met de voorloper grof schaven: grǭf šāvǝ (Herten), voorschaven: vø̄ršāvǝ (Herten) Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.] II-12
schede van de koe schede: šɛi̯ (Herten) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
schei scheien: šęi̯ǝ (Herten) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheibussen bussen: bø̜sǝ (Herten) De vierkante ijzeren kokers die in de scheigaten zitten en waarin de hekscheien zijn bevestigd. Volgens de invuller uit l 374 dienden de scheibussen om het hout te beschermen. In Q 112 waren geen scheibussen aanwezig; volgens de invuller werden deze alleen in stalen roeden toegepast. [N O, 2p] II-3