25455 |
hakbak |
hakbak:
hakbak (Q187a Heugem)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
17627 |
hals |
hals:
haàls (Q187a Heugem),
háls (Q187a Heugem)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsun (Q187a Heugem),
halster:
halstǝr (Q187a Heugem)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
21434 |
halve gulden |
vijftig cent:
vieftig cent (Q187a Heugem)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
gasknab:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
gāsknap (Q187a Heugem)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
halfje:
hauveke (Q187a Heugem)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17659 |
hand |
hand:
haànd (Q187a Heugem),
hánt (Q187a Heugem)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
handleer:
hantlēr (Q187a Heugem)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q187a Heugem),
jatten:
jatte (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem),
klauwen:
klawe (Q187a Heugem),
knoken:
kneuk (Q187a Heugem),
poten:
pū (Q187a Heugem),
Plat.
pūtsə (Q187a Heugem)
|
[N 10 (1961)]hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handgeld (Q187a Heugem),
Opm. toegift.
handgeld (Q187a Heugem),
zaadgeld:
Opm. toegift.
zaodgeld (Q187a Heugem)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] || geld dat de koper alvast geeft om zeker te zijn van de koop, ondanks dat de waren (bijv. uien) nog niet goed zijn voor de verkoop [N 21 (1963)] || geld wat men alvast betaalt, voordat de goederen geleverd zijn [N 21 (1963)]
III-3-1
|