23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientsje (Q187a Heugem)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
aflaat:
aoflaot (Q187a Heugem)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24255 |
tochtig |
bokkig:
bøkex (Q187a Heugem),
parig:
paurig (Q187a Heugem),
spelig:
špø̄lex (Q187a Heugem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] || tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-1
|
33652 |
toegang tot akker |
uitvaar:
ūt˲vǭr (Q187a Heugem),
uitvaart:
ūt˲vārt (Q187a Heugem)
|
[N 11, 8]
I-8
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (Q187a Heugem)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
17620 |
tong |
tong:
tong (Q187a Heugem),
tòng (Q187a Heugem)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
haon (Q187a Heugem)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
tore-spits (Q187a Heugem)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
torenklok:
tore-klok (Q187a Heugem)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
áppətīēt (Q187a Heugem)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|