17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q187a Heugem)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
tien geboden:
de tien geboje (Q187a Heugem),
vingertje:
vìngərkə (Q187a Heugem)
|
vinger [DC 01 (1931)] || vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlaoj (Q187a Heugem)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
slof:
slof (Q187a Heugem)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
riempjesvlaai:
reemkes vlaoj (Q187a Heugem)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spijs (Q187a Heugem)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
zouten:
zājtǝ (Q187a Heugem)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛi̯skōi̯ (Q187a Heugem)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maoj (Q187a Heugem),
eigen spellingsysteem
maoj (Q187a Heugem)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmolentje:
vlęjsmø̜lǝkǝ (Q187a Heugem)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|