| 23581 |
canon |
canon (lat.):
cánon (Q187a Heugem)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23643 |
canonborden |
canonborden:
canonborde (Q187a Heugem)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18557 |
capuchon |
toets:
WNT: tits (II), 2) Kleeding beschouwd in verband met een bepaalde mode, b.v. Geen doeck, al isse moy gezet, Geen kraegh, al isse wonder net, Geen nieuwetits, of hoofsche dract, Al isse kunstigh uytgewracht...
tuts (Q187a Heugem)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33749 |
castreren |
knippen:
knepǝ (Q187a Heugem),
snijden:
šnii̯ǝ (Q187a Heugem)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
| 29989 |
cement |
cement:
sǝment (Q187a Heugem)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
| 21451 |
cent |
cent:
cènt (Q187a Heugem),
sent (Q187a Heugem)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 21539 |
centiem |
centiem:
centien (Q187a Heugem)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 20837 |
cervelaatworst |
droge, een -:
drûûgn (Q187a Heugem),
droogworst:
druugweurs (Q187a Heugem)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
| 23748 |
christoffelmedaille |
sint-christoffelmedaille (<fr.):
st. christoffelmedaalsje (Q187a Heugem)
|
Een medaille van St. Christoffel in de auto of op de motor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (Q187a Heugem)
|
Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|