18689 |
duimeling |
duimeling:
dùmmeling (Q187a Heugem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21965 |
duivenhok |
duiventil:
dūvǝtel (Q187a Heugem)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doufin (Q187a Heugem)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dö:l (Q187a Heugem),
döl (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem,
Q187a Heugem),
zoe wûûrste döl (Q187a Heugem),
duizelig:
duuzeleg (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem,
Q187a Heugem),
duzelig (Q187a Heugem),
suf:
suf (Q187a Heugem)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendpoet (Q187a Heugem),
eigen spellingsysteem
doezendpoet (Q187a Heugem)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34239 |
dunne melk |
dunne melk:
døn mɛlǝk (Q187a Heugem)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaal:
sjaal (Q187a Heugem)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalken:
dwērs˱bɛlǝk (Q187a Heugem)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aoflaot verdeene (Q187a Heugem)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20505 |
een borrel drinken |
jonge klare drinken:
jongə klaorə drinkə (Q187a Heugem)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|