e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heugem

Overzicht

Gevonden: 1828
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
guur, kil en schraal weer schraal (weer): schraol (Heugem) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] III-4-4
haan haan: hǭn (Heugem), haantje: hø̜i̯nšǝ (Heugem) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: haor (Heugem), hoar (Heugem) haar [DC 01 (1931)] III-1-1
haarscheiding scheigel: de scheigel (Heugem), schijgel (Heugem) scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)] III-1-1
haarwrong knots: knots (Heugem), knotsje: knötsje (Heugem) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
hagelbui schoer hagel: sjoor hààgel (Heugem) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: hagelkruuts (Heugem) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hagelsteen, hagelkorrel hagel: hāggel (Heugem) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hak hak: hak (Heugem) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10
hak van een schoen hak: hak (Heugem, ... ) hak van de schoen [N 07 (1961)] III-1-3