e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mei meiboom: meiboom steken (Heusden) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meid, dienstmeid dienstmeisje: dīnstmɛ̄sǝ (Heusden), meisje: mɛi̯sǝ (Heusden), mɛ̄sǝ (Heusden) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  haagdoorn (Heusden), meidoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  meedoorn (Heusden), rode, een -: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  roezen (rood) (Heusden) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] III-4-3
meikever bloedzuiker: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005  bloewdzouker (Heusden), mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witter dan de prizekant  mø͂ͅlər (Heusden), predikant: prizzekamp (Heusden), ook in ZND 01, a-m; ZND 01u, 159  prizikamp (Heusden), ook in ZND 01, a-m; ZND 16, 005  prizikamp (Heusden), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005  prizikamp (Heusden), prizəkant (Heusden), wijfje: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005  weͅfkə (Heusden) meikever [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 16 (1934)] III-4-2
meisje meidje: klei metske (Heusden), mətskə (Heusden) klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2
melden (kaartterm) jassen: bij het kaartspel bv ik heb tien gemeld  jassen (Heusden), melden: in de betekenis van berichten: ik meld u het afsterven van...  ik meld (Heusden) Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)] III-3-2
melganzevoet meel: mēlǝ (Heusden), wilde meel: (mv)  wøl mēǝlǝn (Heusden) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melk melk: mø̜lǝk (Heusden), mɛ.lǝk (Heusden), mɛlk (Heusden) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melkafromer romer: rumǝr (Heusden) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melkboer melkboer: mɛləkbu.r (Heusden) melkboer [RND] III-3-1