32587 |
mesthaak |
mesthaak:
[mest]hō ̝ǝk (K360p Heusden)
|
De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 à 3 (vroeger veelal) of 4 à 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.]
I-1
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
meͅsthup (K360p Heusden),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mesthoep (K360p Heusden)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rǝkǝ (K360p Heusden)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkse hand:
mee de lingse hand (K360p Heusden)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
22502 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan add. |
veeg (zn.):
vèèjg (K360p Heusden)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klitsen:
kletsǝ (K360p Heusden),
smakken:
smakǝ (K360p Heusden)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (K360p Heusden)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭ.rǝ (K360p Heusden)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rē̜.ǝ (K360p Heusden)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sniefballen gooien (K360p Heusden),
sneeuwbollen gooien:
sniefbollen gooien (K360p Heusden)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|