e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optuigen (het) getuig aandoen: t ˲gǝtø̜̄x˱ ǭndū.n (Heusden) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
orgel orgel: e schoen oksoal met n nieuwe orgel (Heusden) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
ortolaan korenschrijver: soms  koreskrèver (Heusden), ortolaan: atterleun (Heusden), ortelaan (Heusden) ortolaan III-4-1
os os: ǫs (Heusden) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aat (Heusden) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard oud paard: āt pēęt (Heusden), oude krak: ā krak (Heusden) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude mens: de gooie aaie mins is bè ze peerd door de ijs gezakt en in ⁄t kaa water gevallen (Heusden) De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] III-3-1
oude vrouw oud wijf: aad wijf (Heusden, ... ) een oude vrouw [ZND 05 (1924)] III-2-2, III-3-1
ouderlijk huis thuis: znd 11, C8  thoos (Heusden) vaderlijk huis [ZND 11 (1925)] III-2-2
ouders ouders: ouwers (Heusden), oudersen: znd 44, 27; = ouders en mv. en?  aarsen (Heusden), oudersten: aagsten (Heusden), mar.: aas - aars - aarsten = dubbel meervoud? Zoals kind - kinder - kinderen? en schoe - schoen - schoenen?  aarsten (Heusden) ouders [ZND 11 (1925)] || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)] III-2-2