22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterkloas (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtən (K360p Heusden)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅt (K360p Heusden)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
blō ɛn grüün gəslāgə (K360p Heusden),
poàrs en bloo geslagen (K360p Heusden)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (K360p Heusden)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
slaag (K360p Heusden)
|
slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slaks:
sleks (K360p Heusden)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slaksenpotje:
slekseputteke (K360p Heusden)
|
slakkenhuis [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (K360p Heusden)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
galgenaas:
galgenaos (K360p Heusden),
gemene kerel:
gemijne kieerel (K360p Heusden)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|