22399 |
kien! |
kien:
kien (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
kin (K360p Heusden)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienen (K360p Heusden),
kinnen (K360p Heusden)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
dikke tand:
dikke tand (K360p Heusden)
|
baktand [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
17919 |
kietelen |
krevelen:
krievelen (K360p Heusden)
|
kittelen [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
kwakfoͅrs (K360p Heusden),
kwakvors (K360p Heusden),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvors (K360p Heusden)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
dikkop:
dikkop (K360p Heusden),
dikkopje:
dikkoupske (K360p Heusden)
|
kikkervisje [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kind (K360p Heusden)
|
kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
bijtje:
znd 11, B7
beike (K360p Heusden),
engeltje:
znd 11, B7
engelke (K360p Heusden),
jongetje:
znd 11, B7
jungske (K360p Heusden),
kind:
znd 11, B7
kend (K360p Heusden),
mannetje:
znd 11, B7; cf. WNT s.v. "menneke"; zie man (I)
menneke (K360p Heusden),
mijn jong:
znd 11, B7
m’ne jong (K360p Heusden),
poesje:
znd 11, B7
poezeke (K360p Heusden),
schatje:
znd 11, B7
schatteke (K360p Heusden)
|
kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinsketting:
kenskęteŋ (K360p Heusden)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kijkhoest (K360p Heusden)
|
kinkhoest [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|