e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kien! kien: kien (Heusden, ... ), kin (Heusden) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kienen kienen: kienen (Heusden), kinnen (Heusden) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] III-3-2
kies dikke tand: dikke tand (Heusden) baktand [ZND 01u (1924)] III-1-1
kietelen krevelen: krievelen (Heusden) kittelen [ZND 01u (1924)] III-1-2
kikker kwakvors: kwakfoͅrs (Heusden), kwakvors (Heusden), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  kwakvors (Heusden) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkervisje dikkop: dikkop (Heusden), dikkopje: dikkoupske (Heusden) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: kind (Heusden) kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kind (troetelnaam) bijtje: znd 11, B7  beike (Heusden), engeltje: znd 11, B7  engelke (Heusden), jongetje: znd 11, B7  jungske (Heusden), kind: znd 11, B7  kend (Heusden), mannetje: znd 11, B7; cf. WNT s.v. "menneke"; zie man (I)  menneke (Heusden), mijn jong: znd 11, B7  m’ne jong (Heusden), poesje: znd 11, B7  poezeke (Heusden), schatje: znd 11, B7  schatteke (Heusden) kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinketting kinsketting: kenskęteŋ (Heusden) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kijkhoest (Heusden) kinkhoest [ZND 01u (1924)] III-1-2