24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bérrəch (K360p Heusden)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
tijding:
WNT: ting (IV), In het Vroeg-nieuwndl. verkort uit tîding. Tijding, bericht.
ich hem teng gekrege (K360p Heusden)
|
Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
26051 |
berrie |
berrie:
bø̜ri (K360p Heusden)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
beschummeld (K360p Heusden)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennoot:
bikke(n)neut (K360p Heusden)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
te rijp:
te rijp (K360p Heusden)
|
overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē̜ǝ (K360p Heusden)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (K360p Heusden),
bezem:
be̞ͅsəm (K360p Heusden),
borstel:
bōͅrsəl (K360p Heusden)
|
bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
bezemsteel:
bɛsəmstēl (K360p Heusden),
steel:
stē̞əl (K360p Heusden)
|
bezemsteel [RND] || de steel van een bezem, van een bloem [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21270 |
bieden |
bieden:
bi.ə (K360p Heusden)
|
bieden [RND]
III-3-1
|