e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hartig hartig: hartig (Heythuysen) een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)] III-2-3
hartinfarct hartverlamming: hartverlamming (Heythuysen) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)] III-1-2
haten haten: haten (Heythuysen) een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] III-3-1
haver haver: hāvǝr (Heythuysen) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverkist, hakselkist hakselkist: hɛksǝlkest (Heythuysen), haverkist: [haver]kest (Heythuysen) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
hazelaar hazelnotenstruik: -  hazelnaotestroek (Heythuysen) hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] III-4-3
hazelnoot haasnoot: haasneut mv (Heythuysen), hazelnoot: -  hazelnaot (Heythuysen) hazelnoot || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] III-4-3
hazenleger kot: de kōēt (Heythuysen) Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] III-4-2
hecht van een mes handvat: handjvaat (Heythuysen) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heen en weer (bewegen) op en af: hae löpt op en aa:f (Heythuysen), (= 1 keer op en 1 keer neer?).  héé löptj òp èn áá:f (Heythuysen), op en neer: hae löpt op en neer (Heythuysen), (= meermalen?).  héé löptj òp èn nee:r (Heythuysen), schommelen: sjommele (Heythuysen), schudden: sjudde (Heythuysen) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)] III-4-4