e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jong en kaal vogeltje kale kek: (kale) kek (Heythuysen), kek: jong, kaal vogeltje  kek (Heythuysen) een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || vogeltje III-4-1
jong en kaal vogeltje adj. kaal: kaal (Heythuysen) nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] III-4-1
jong van een dier jong: jonk (Heythuysen), jönk (Heythuysen), jø̜ŋk (Heythuysen) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] I-11, III-4-2
jong varken bag: bak (Heythuysen), baggen (mv.): baqǝ (Heythuysen), bagje: bɛkskǝ (Heythuysen), bɛqskǝ (Heythuysen) Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.] I-12
jonge gans ganskuiken: gǭskȳkǝ (Heythuysen) De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.] I-12
jonge geit geitje: geitje (Heythuysen), sikje: sikskǝ (Heythuysen) [N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.] I-12
jonge kip pul: pø̜l (Heythuysen) Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.] I-12
jongen jong: jong (Heythuysen, ... ) jongen [DC 05 (1937)] III-2-2
jongen met wie een meisje verkering heeft jong: jong (miene -) (Heythuysen), liefste: leefste (Heythuysen, ... ), vrijer: vriejer (Heythuysen, ... ) de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2
jongen met wie men verloofd is aanstaande: aanstaondje (Heythuysen), aanstoandje (Heythuysen), jong: jong (Heythuysen), jòng (Heythuysen) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)] III-2-2