e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kloeken kloeken: klukǝ (Heythuysen), roepen: rōpǝ (Heythuysen) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis keets: kits (Heythuysen), kits: keͅts (Heythuysen), kits (Heythuysen), kitschs (Heythuysen) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] || klokhuis ve appel I-7, III-2-3
klomp klomp: joeag klompe (Heythuysen), klomp (Heythuysen, ... ), klompe (Heythuysen), klômpen (Heythuysen), klûmp (Heythuysen), klǫmp (Heythuysen), o ligt tussen o en oe  klompe (Heythuysen) Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)] II-12, III-1-3
klompschoen klompschoen: klompšoon (Heythuysen), klŏmpsjoon (Heythuysen), schoenklomp: schoenklûmp (Heythuysen) Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] III-1-3
klonteren klonteren: klŏntjere (Heythuysen) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
klopper, garde garde: gèrd (Heythuysen) Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)] III-2-1
kloven doorhouwen: dǭrhǫwǝ (Heythuysen) Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1
kluit aarde kloot: kluǝt (Heythuysen) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knappen knappen: knappen (Heythuysen) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht, algemeen knecht: knęxt (Heythuysen) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6