e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte broek korte boks: korte bóks (Heythuysen) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Heythuysen) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
korteling korteling: kǫrtǝleŋ (Heythuysen  [(id)]  ) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kortwieken toppen: typǝ (Heythuysen), vleugellam maken: vlø̄gǝllām mākǝ (Heythuysen) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kosten doen: waat doon de bagge (Heythuysen), gelden: waat gelje de bagge (Heythuysen) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: köstər (Heythuysen) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: krammenaai (Heythuysen) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Heythuysen), mistig (weer): mistich (Heythuysen), motlucht: motloche (Heythuysen), mottig (weer): mōētich (Heythuysen, ... ), mòttich (Heythuysen), schuiverachtig: sjūverechtig (Heythuysen) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] III-4-4
koude drukte maken zich aanstellen: zich aanstellen (Heythuysen) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] III-1-4
koude mist zuur weer: zoor wèr (Heythuysen) gure, koude mist [zoere mok]gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4