e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maiskolf aar: ǭr (Heythuysen), puis: pūs (Heythuysen) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
maken maken: make (Heythuysen) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
mal patroon: patroon (Heythuysen) Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53] II-10
mals, gezegd van boter zacht: zāōcht (Heythuysen) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man man: man (Heythuysen), mens: mins (Heythuysen) man [RND], [RND] III-3-1
man, mannelijke zangvogel mannetje: menke (Heythuysen) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon man: man (Heythuysen, ... ), mens: mins (Heythuysen) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2
manchet manchet: manchet (Heythuysen) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: manj (Heythuysen) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker korver: kø̜rvǝr (Heythuysen) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12