e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pak, kostuum pak: pak (Heythuysen, ... ) Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
paling, aal aal: aol (Heythuysen), geen verschil  aol (Heythuysen), beekaal: beekaol (Heythuysen), haasaal: haasaol (Heythuysen) aal, paling [DC 10 (1941)] III-4-2
palmboompje palm: -  palm (Heythuysen) palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] III-4-3
pan of ketel met het hete gietwater moor: mūar (Heythuysen), tuit: tø̜jt (Heythuysen) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand, bed bed: bęt (Heythuysen), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Heythuysen), drootvoren: drǭt˲vǭrǝ (Heythuysen  [(op natte grond)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
pannen schuren schuren: sjoare (Heythuysen), sxōrə (Heythuysen), šūrə (Heythuysen) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)] III-2-1
pannen voegen pannen aansmeren: panǝ ānšmē̜rǝ (Heythuysen) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenlap tiesje: tieske (Heythuysen) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pannenstrijker pannenstrijker: panǝštrīkǝr (Heythuysen) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pannentang knijptang: knīptaŋ (Heythuysen), nijptang: nīptaŋ (Heythuysen) Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9