25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afnemende maan:
ááfnumməndjə maon (L292p Heythuysen)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
schopje bier:
sjupke bier (L292p Heythuysen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30799 |
halve rug |
halve dosset:
halvǝ dozɛt (L292p Heythuysen)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt, in de lengte gehalveerd. Zie afb. 1. [N 36, 6b]
II-10
|
29826 |
halve steen |
(een) halve:
ɛnǝn halǝvǝ (L292p Heythuysen)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
21607 |
halve stuiver |
flap:
flap (L292p Heythuysen),
lap:
lap (L292p Heythuysen)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
oortje:
ps. niet omgespeld!
ĕŭrtje (L292p Heythuysen)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29935 |
handbeschermer |
koetje:
kūtjǝ (L292p Heythuysen)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
18903 |
handeling |
daad:
daad (L292p Heythuysen)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handjgeldj (L292p Heythuysen)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18906 |
handig |
handig:
handig (L292p Heythuysen)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|