34566 |
handkar |
stootkar:
stǭtkęr (L292p Heythuysen)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hantjlaŋǝr (L292p Heythuysen),
opperman:
ǫpǝrman (L292p Heythuysen)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
opperen:
ǫpǝrǝ (L292p Heythuysen),
sjouwen:
šǫwǝ (L292p Heythuysen),
specie maken:
špēsi mākǝ (L292p Heythuysen)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
32831 |
handrol, tuinrol |
klein welletje:
klęi̯n wɛlkǝ (L292p Heythuysen),
welletje:
wɛlkǝ (L292p Heythuysen)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
25609 |
handschieter |
scheutel:
šø̄tǝl (L292p Heythuysen),
schieter:
šētǝr (L292p Heythuysen)
|
Dun plankje waarop de kadetjes of andere broodjes, met twintig tegelijk, de oven worden ingeschoven. Woordtypen als "lange schieter" en "grote zwouw" wijzen erop dat hiervoor ook wel de gewone ovenpaal wordt gebruikt. Vgl. dit lemma met dat van ''ovenpaal''. [N 29, 96b]
II-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
haose (L292p Heythuysen)
|
handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hens (L292p Heythuysen)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
ploeghandvat:
plōxhantj˲vat (L292p Heythuysen)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
29938 |
handvat van de troffel |
steel:
štēl (L292p Heythuysen)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
19566 |
handveger, stoffer |
handveger:
handjvèger (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
ha͂ndjfaeger (L292p Heythuysen),
ha͂ndjfaegər (L292p Heythuysen),
schooier:
šoeiər (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)]
III-2-1
|