20905 |
hartig |
hartig:
hartig (L292p Heythuysen)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
hartverlamming:
hartverlamming (L292p Heythuysen)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
haten (L292p Heythuysen)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (L292p Heythuysen)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkest (L292p Heythuysen),
haverkist:
[haver]kest (L292p Heythuysen)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24480 |
hazelaar |
hazelnotenstruik:
-
hazelnaotestroek (L292p Heythuysen)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
haasnoot:
haasneut mv (L292p Heythuysen),
hazelnoot:
-
hazelnaot (L292p Heythuysen)
|
hazelnoot || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
kot:
de kōēt (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
handvat:
handjvaat (L292p Heythuysen)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en af:
hae löpt op en aa:f (L292p Heythuysen),
(= 1 keer op en 1 keer neer?).
héé löptj òp èn áá:f (L292p Heythuysen),
op en neer:
hae löpt op en neer (L292p Heythuysen),
(= meermalen?).
héé löptj òp èn nee:r (L292p Heythuysen),
schommelen:
sjommele (L292p Heythuysen),
schudden:
sjudde (L292p Heythuysen)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|