25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
’t sleit in (L292p Heythuysen)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (L292p Heythuysen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
25589 |
invetten |
smeren:
šmē̜rǝ (L292p Heythuysen)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
25622 |
inzakken |
inslaan:
engǝšlāgǝ (L292p Heythuysen),
zakken:
(het brood is) gǝzaktj (L292p Heythuysen),
zolder:
zøldǝr (L292p Heythuysen)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
25626 |
inzakken of inzakking |
juffrouw:
juffrouw (L292p Heythuysen),
zadel:
zāl (L292p Heythuysen)
|
Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.]
II-1
|
17593 |
iris |
iris:
iris (L292p Heythuysen)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
seket (L292p Heythuysen)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25724 |
jager |
kan:
kan (L292p Heythuysen),
schepemmer:
šøpømǝr (L292p Heythuysen)
|
De (koperen) emmer aan een lange of korte steel, eventueel in de vorm van een groot soort lepel, of de kruik of kan met een schenkrand of schenktuit waarmee men heet water op het moutmeel in de beslagkuip brengt (vraag N 35, 34a), wort naar de wortelketel transporteert (vraag N 35, 34b) en gekookte wort naar de koelbakken of andere installaties voert (vraag N 35, 34c). Achter het plaatsnummer is tussen haakjes opgenomen voor welke vraag/vragen het antwoord van de desbetreffende plaats geldt. In L 325 en P 180 gebruikt men een koperen emmer. Zie ook afb. 6. [N 35, 34a; N 35, 34b; N 35, 34c; monogr.]
II-2
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L292p Heythuysen)
|
vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
jaloers (L292p Heythuysen)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|