32994 |
maiskolf |
aar:
ǭr (L292p Heythuysen),
puis:
pūs (L292p Heythuysen)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
make (L292p Heythuysen)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26458 |
mal |
patroon:
patroon (L292p Heythuysen)
|
Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
zacht:
zāōcht (L292p Heythuysen)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (L292p Heythuysen),
mens:
mins (L292p Heythuysen)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (L292p Heythuysen)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
man (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
mens:
mins (L292p Heythuysen)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (L292p Heythuysen)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
manj (L292p Heythuysen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
korver:
kø̜rvǝr (L292p Heythuysen)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|