32636 |
meerscharige wentelploegen |
tweeschaarswentelploeg:
twiǝšārs[wentelploeg] (L292p Heythuysen)
|
Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.]
I-1
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L292p Heythuysen),
mɛ.istər (L292p Heythuysen),
ondermeester:
ongermeister (L292p Heythuysen)
|
(school)meester [RND] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
schraampje steken:
sjriëmke stèke (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Spel met centen (op den grond). || Spel: met centen op een streep werpen.
III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L292p Heythuysen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
heggendoorn:
-
heggedoorn (L292p Heythuysen)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikaever (L292p Heythuysen),
meikèver (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
meikèèver (L292p Heythuysen),
mulder:
mulder (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33553 |
meiraap |
reube:
reub (L292p Heythuysen)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|
20309 |
meisje |
meidje:
meidje (L292p Heythuysen),
mèdje (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
leefste (L292p Heythuysen),
meidje:
meedje (L292p Heythuysen),
mèdje (L292p Heythuysen),
mèdje (mie -) (L292p Heythuysen),
mètje (L292p Heythuysen)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstoandje (L292p Heythuysen),
meidje:
meedje (L292p Heythuysen),
mèdje (L292p Heythuysen),
verloofde:
verloofde (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|