21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazelen (L292p Heythuysen)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
rǭt (L292p Heythuysen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
rao.je (L292p Heythuysen),
raoje (L292p Heythuysen)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18167 |
rafel |
franjel:
frannelle (L292p Heythuysen),
rafel:
reifels (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rafelen (L292p Heythuysen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spinnejèger (L292p Heythuysen)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20600 |
ragout van gebraden gevogelte |
gevleugelte:
gevleugelt (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19433 |
ramen lappen |
ruiten wassen:
rūtə wasə (L292p Heythuysen),
zemen:
zēmə (L292p Heythuysen),
zème (L292p Heythuysen)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelaar (L292p Heythuysen),
rekel:
rēͅkel (L292p Heythuysen)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
24626 |
rank |
rengen (mv.):
rengen (L292p Heythuysen)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|