24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterköninkske (L292p Heythuysen),
wintjerkeuninkske (L292p Heythuysen),
wintjerköningske (L292p Heythuysen)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34428 |
winterverblijf |
schaap(s)stal:
šǭpstal (L292p Heythuysen),
schaapsruif:
šǭpsrø̜i̯f (L292p Heythuysen)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mǭrǝ (L292p Heythuysen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
19306 |
wispelturig |
veranderlijk als het weer:
veranderlijk als ⁄t weer (L292p Heythuysen),
windbaar:
windjbaar (L292p Heythuysen)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
het (weer) staat niet vast:
ət wéér sjtijt neet vast (L292p Heythuysen),
t weer staat te luimen]:
’t Weer is veur ève vēūl (L292p Heythuysen)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
zandj (L292p Heythuysen)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemeren:
witte miemere (L292p Heythuysen),
witte miemerten:
witte mimerte (L292p Heythuysen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
belenboom:
bèleboum (L292p Heythuysen)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekiës (L292p Heythuysen),
fluitəkîês (L292p Heythuysen),
hangop:
hangop (L292p Heythuysen)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L292p Heythuysen),
kappesmoes:
kappesmoos (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
kool:
kueul (L292p Heythuysen),
wit moes:
wit moos (L292p Heythuysen),
zuurmoes:
zoormoos (L292p Heythuysen)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|