26149 |
zomen |
scheilatten:
scheilatten (L292p Heythuysen)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64]
II-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkléjer (L292p Heythuysen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
beste kleren:
bèste kléjer (L292p Heythuysen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
omvlikken:
omvlekǝ (L292p Heythuysen)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
20157 |
zoogbroeder; niet te gebruiken |
zoogbroer:
zoogbroor (L292p Heythuysen)
|
zoogbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20158 |
zoogzuster; niet te gebruiken |
zoogzuster:
zoogzuster (L292p Heythuysen)
|
zoogzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (L292p Heythuysen)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L292p Heythuysen),
jung (L292p Heythuysen),
jòng (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
jông (L292p Heythuysen),
zoon:
zoon (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
zich druk maken:
zich druk maken om (L292p Heythuysen)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de fles (L292p Heythuysen),
tut:
de tut (L292p Heythuysen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|