e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedwee gewillig: gewillig zien (Hoensbroek) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] III-1-4
geelgors geelgeuts: gaeëlguëtš (Hoensbroek), geelgors: geëlgūūsj (Hoensbroek) geelgors [Roukens 03 (1937)] || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geen rust hebben onrustig zijn: onröstig zien (Hoensbroek) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
geestelijke geestelijke: gisselijk (Hoensbroek), geestelijke heer: geestelike hieër (Hoensbroek) Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)] III-3-3
geestig geestig: geestig (Hoensbroek) met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)] III-1-4
geeuwen gapen: gaape (Hoensbroek), gaapen (Hoensbroek), gape (Hoensbroek) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
gegraven waterloop geul: gø̄l (Hoensbroek), graaf: grāf (Hoensbroek), gracht: graxt (Hoensbroek), voots: vuǝtš (Hoensbroek), vōǝtš (Hoensbroek), zijp: zīp (Hoensbroek) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
geheel afgeschoren wolvacht schapenvel: šǭpǝvɛl (Hoensbroek) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
geheimzinnig geheimzinnig: geheimzinnig zien (Hoensbroek) een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)] III-1-4
gehemelte gehemelte: gehīēmelte (Hoensbroek), verhemelte: verhīēmelte (Hoensbroek) gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)] III-1-1